HERINNERINGEN AAN EEF KAMERBEEK

door Kees Kuiper

Dit jaar (2020) is het 60 jaar geleden dat er voor het eerst een atleet tot Sportman van het Jaar werd gekozen: tienkamper Eef Kamerbeek.
Dat verbaasde sommige mensen, omdat hij bij de Olympische Spelen in Rome ‘slechts’ vijfde was geworden. Maar de sportjournalisten die hem kozen wisten die vijfde plaats op waarde te schatten, want goud en zilver was voor twee Amerikaanse universiteitsatleten en op plaats drie en vier stonden twee Sovjet-Russische staatsamateurs. Vier atleten die al hun tijd in hun sport konden steken. Niet voor niets werd Kamerbeek ‘De beste amateur van de wereld’ genoemd.
Ik denk dat ik de naam Kamerbeek voor het eerst hoorde in 1956, toen een aantal atleten uit Melbourne werd teruggeroepen vanwege de inval van de Russen in Hongarije. Ik was toen 13 jaar en had waarschijnlijk nog niet het besef wat dat voor een sporter betekent – vooral als je tot de favorieten behoorde, zoals verspringer Henk Visser, die in de training in Melbourne 8.05 moet hebben gesprongen, terwijl later met 7.83 goud werd gewonnen. In deze coronatijd zullen een aantal atleten het ellendige gevoel wel herkennen, zeker als je voor Tokio 2020 nog eens alles op alles wilde zetten als afsluiting van je sportieve loopbaan.

Groot en zwaar

In 1958 maakte ik kennis met atletiek bij een Jeugdolympiade. Aan het slot daarvan werd een film vertoond van de Europese atletiekkampioenschappen van dat jaar en leerde ik Eef Kamerbeek wat beter kennen. Hij was daar zesde geworden.
Maar toen ik aan het einde van het seizoen mijn eerste wedstrijd had op de Nenytobaan in Rotterdam kruisten daar voor het eerst letterlijk onze wegen bij de aanloop van het hoogspringen en polsstokhoogspringen, waar Eef aan meedeed.
Zo zag een tienkamper er dus uit: groot en zwaar gebouwd, met een paar stevige kuiten waar wel flinke spataderen over liepen. Later vertelde hij me dat hij die had laten verwijderen met een longembolie tot gevolg!
Al snel leerde ik Eef via allerlei wedstrijden beter kennen. We liepen op de 110 meter horden nogal eens tegen elkaar of met elkaar, zoals in de semi-interlands om de Coupe de l ‘Amitié, waar het toen nog bestaande district Zuid aan deelnam.
Ik had ondertussen zijn juniorenrecord horden van dat district Zuid verbeterd, maar als ik tegen hem liep zag ik alleen maar zijn rug. De 110 meter horden was dan ook zijn beste nummer, waarvoor hij ook invitaties vanuit het buitenland ontving.
Een keer ben ik in dezelfde tijd als Eef gefinisht. Dat was in de begintijd van de indooratletiek in Nederland. In een sporthal in Tilburg was slechts plaats voor twee rijen horden; we liepen 25 meter in 4.0 sec. Waarschijnlijk is dat nog steeds het wereldrecord, want verder nooit meer gelopen.

Uitschieter

De prestaties van Kamerbeek moeten natuurlijk gezien worden in het licht van die tijd: sintelbanen, kapot-gesprongen afzetplaatsen, een niet-buigzame polsstok etc. Hij liet me in zijn ouderlijk huis, waar hij toen nog met zijn moeder woonde, een stang zien die hij tussen de deurstijlen had geklemd om zich aan op te trekken. Sportscholen bestonden nog niet. Om sterk te worden ging hij gewichtheffen bij een club. Ooit was hij Nederlands kampioen gewichtheffen in de B-klasse.
Hij deed van alles om vooruitgang te boeken. Toen mijn vader bij een wedstrijd in Tilburg wat gefilmd had en ik Eef vertelde dat hij er bij polshoog ook op stond, werd ik meteen uitgenodigd om met het filmpje naar Eindhoven te komen.
En hij ging inderdaad gestaag vooruit. Tot hij zich in het voormalige Tsjecho-Slowakije op een goede harde baan plotseling met een paar honderd punten verbeterde. Maar – zo vertelde hij me later – hij had wel gebaald van zijn constantheid bij het kogelstoten: 14.10, 14.11, 14.11. Een tienkamper heeft graag een uitschieter.

Ranglijstaanvoerders

In 1962 had ik me ingeschreven voor het Nederlands kampioenschap tienkamp in Vlaardingen, waar vroeger op het Shell-sportpark vaak kampioenschappen werden gehouden. Toen ik Eef dat vertelde nodigde hij me uit om in de week vooraf een keer in Eindhoven te komen trainen. Hij haalde me op zijn scooter – als een echte amateur, na een lange dag werken (ik denk dat je toen nog een 48-urige werkweek had) – van het station op en wees me onderweg nog de plek waar zijn vader Henk in 1954 verongelukt was. Eef was toen 20 jaar. Zijn vader, die zelf als kogelslingeraar tweemaal aan de Olympische Spelen deelnam, heeft Eef op hoog niveau dus nooit in actie gezien.

In Eindhoven hebben we uitgebreid gesproken over de technische details van het hoogspringen en misschien heeft dat – naast de goede, harde afzetplaats en het opgehoogde zand in de springbak, waardoor je bij de buikrol op je rug durfde landen – er toe.
bijgedragen dat wij beiden het hoogspringen wonnen met een persoonlijk record van 1.86 meter, waarmee we toe meteen de Nederlandse ranglijst aanvoerden. Eef kwam direct aangelopen om me te feliciteren, want hij wist dat ik met mijn sprong het Nederlands juniorenrecord van Henk Visser had verbeterd.

Nanga Parbat en Philips

Eef heeft later nog allerlei sporten beoefend, waaronder bergbeklimmen. Hij was kwartiermaker in Pakistan voor de Nanga Parbat-expeditie o.l.v. Ronald Naar in 1981 en leidde in het kader van een Mount Everest expeditie een groep trekkers naar het basiskamp van de Everest. Toen ik hem in 1984 nog eens in Vught ontmoette, waar hij aanwezig was als trainer van Robert de Wit, die zich daar (vergeefs) trachtte te kwalificeren voor de Spelen van Los Angeles, en ik hem vertelde dat ik een week later met collega’s in Wallis, in Zwitserland, ging klimmen, wilde hij meteen mee. Hij had daar de Matterhorn al beklommen (met een gids, zei hij er bescheiden bij). Het was helaas organisatorisch niet te regelen. Later heb ik hem nog trachten over te halen om met me richting K2 in Pakistan te gaan. Hij heeft me toen zijn dia’s over de tocht naar het basiskamp van de Nanga Parbat laten zien, maar van een gezamenlijke reis is het uiteindelijk niet gekomen. Wel een klein tochtje in Nederland: Eef had een stel kaartjes voor de Europese indoorkampioenschappen (1989) in de Houtrusthallen in Den Haag gekregen en bood aan mij en twee zonen samen met zijn eigen zoon Henk op te halen in mijn woonplaats in de Betuwe. Hij was nauwelijks binnen of hij vroeg waar een opening was. Hoezo? antwoordde ik. Nou, dan kan ik die T.V. (het was geen Philips) naar buiten gooien. Dat was ook typisch Eef!
Maar hij was dan ook zo’n beetje getrouwd met Philips en toen hij eenmaal hoofd sponsoring was deelde hij royaal uit. Bij een bezoek aan hem kreeg ik in de hal al meteen een baardtrimmer in mijn hand gedrukt. En hij had wat met cadeau’s uitdelen: wie zijn stokoude clubrecord discuswerpen (ruim 50 meter) zou verbeteren zou een Super Segler (een soort super-wedstrijddiscus) krijgen. Dat werd een strijd tussen zijn zoon Henk en mijn zoon Stein (die in zijn studietijd lid van P.S.V. was geworden), een strijd die Stein won.

Beste amateur

Ooit had ik verhalen geschreven in het clubblad van Scorpio in Oosterhout over beroemde atleten van vroeger. Toen ik Eef een keer de verhalen over beroemde tienkampers had gegeven en hij ze na een tijdje teruggaf, zei hij: had je over mij ook niet een verhaal moeten schrijven? Ik antwoordde: het zijn wel allemaal wereldrecordhouders! Maar als ‘beste amateur van de wereld’ had hij misschien toch zo’n verhaal wel verdiend. Bij deze heb ik dat dan een klein beetje goedgemaakt.