Winterkost voor de atleet, atletiektraining is breintraining 

door Bert Vreeswijk

Als atleet denk je er meestal niet zo over na, maar hoe leren we eigenlijk al die ingewikkelde technieken in de atletiek en hoe ontwikkelen we ons in de richting die we graag willen? Eigenlijk zou elke atleet deze grondprincipes moeten kennen om te kunnen excelleren in zijn of haar sport.
Hoogleraar neuropsychologie Margriet Sitskoorn (4) legt in haar boek Het maakbare brein uit dat we onze hersenen – met behulp van onze genen – kunnen vormen in de richting die we willen. Ze noemt dit de plasticiteit van onze hersenen. Wetenschappelijk is aangetoond dat onze hersenen in staat zijn tot zelfvernieuwing, een leven lang. In haar boek beschrijft Sitskoorn hoe je je hersenen door middel van je gedrag, je denken, voelen, en bepaalde vaardigheden – in ons geval een atletiektechniek – kunt veranderen c.q. ontwikkelen in de richting die je wilt.                             

Bewegen begint in je brein

Dat laatste klinkt voor ons als atleet natuurlijk als muziek in de oren. Maar hoe leren we eigenlijk al die motorische bewegingsvaardigheden die in ons leven een belangrijke rol spelen?  Dit leerproces begint in feite al vóór de geboorte, waarin het ongeboren kind haar aanwezigheid duidelijk laat gevoelen. Direct na de geboorte zet dit leerproces van ongecontroleerde bewegingen zich voort. Als je naar de ontwikkeling van een kind kijkt, dan zie je dat het tijdens de groei elke dag nieuwe bewegingservaringen opdoet. Dat begint bij trappel- en grijpbeweginkjes, zich omdraaien en rollen, kruipen. Vervolgens worden de eerste wankele stapjes gezet, totdat na verloop van tijd en vele pijnlijke valpartijen een echte gecoördineerde loopbeweging ontstaat.
In feite is dit rijpingsproces in het motorisch leren een zeer ingewikkeld fysiologisch gebeuren, maar in grote lijnen is er al heel wat bekend. Zelf heb ik mij altijd verbaasd over het feit dat eenmaal aangeleerde motorische bewegingsvaardigheden – denk maar eens aan schaatsen of zwemmen – als het ware in het geheugen van de hersenen worden opgeslagen en direct ‘oproepbaar’ zijn, ook na jaren van inactiviteit. Ook het aanleren of verbeteren van een atletiekdiscipline is een ingewikkeld neurologisch proces waarbij het plasticiteitsvermogen van ons brein een rol speelt. Voor de atletiektrainer en atleet/atlete is het dus van belang de grondprincipes van deze neurologische processen enigszins te begrijpen, om vervolgens tijdens de training het leerproces van sport- motorische bewegingsvaardigheden te beïnvloeden en verder te ontwikkelen.  

Langetermijn ontwikkeling van atleten

Omdat leerprocessen en talentontwikkeling in de sport vele jaren in beslag nemen en er stap voor stap in fasen wordt toegewerkt naar perfectie, heeft de bekende Canadese sportwetenschapper Istvan Balyi (2) een praktijk-sportmodel ontworpen waarin hij dit proces in 7 fasen wil sturen. Ook in Nederland wordt dit model gehanteerd. In grove trekken ziet het er als volgt uit:
Mini-pupillen, 4 tot 6 jaar, leren spelenderwijs hun lichaam ontdekken.
Pupillen A-B, 6 tot 9 jaar, hier wordt de basis gelegd in de grondvormen van het bewegen en de basisvaardigheden voor, in ons geval, de atletieksport.
Junioren D, 9 tot 12 jaar, aanleren van de grove basistechnieken en vaardigheden die bij de atletiek een rol spelen.
Junioren C, 13 tot 15 jaar, basisvaardigheden worden doorontwikkeld en er wordt al naar prestaties toegewerkt.
Junioren B, 16 tot 17 jaar, vanaf 16 jaar wordt de sportbeoefening meer en meer competitiegericht en wordt er al hard getraind.
Junioren A, 18 tot 19 jaar, vanaf deze leeftijd wordt er bewust getraind voor het resultaat en de winst.
Senioren, vanaf 20 jaar wordt er bewust grensverleggend hard en intensief getraind.

Een wonderlijk spel van het menselijk functioneren

Het aanleren van motorische vaardigheden is een ingewikkeld proces. Onze zintuigen en proprio-sensoren (ontvangers) vangen prikkels op uit de omgeving. Prikkels kun je beschouwen als een informatiebron voor de hersenen. Zo’n prikkel is bijvoorbeeld: het waarnemen van de hordehoogte of de latpassage bij het hoogspringen.
Door deze lichtprikkels ontstaan er in de zintuigen elektrische signalen, impulsen genaamd. Deze worden via het ruggenmerg en de hersenstam naar de grote hersenen geleid en in een specifiek gedeelte van de motorische hersenschors gebundeld. In de grote hersenen wordt alle inkomende informatie razendsnel afgelezen, verwerkt en gecoördineerd, waardoor je je bewust wordt van wat je waarneemt (ziet, voelt, hoort, ruikt) en je er vervolgens bewust op kunt reageren. De hersenen reageren op deze inkomende impulsen en sturen impulsen naar de kleine hersenen, en via de hersenstam en het ruggenmerg, naar de betrokken spieren/spiergroepen. In ons voorbeeld zijn dat de spieren die bij het hordelopen of hoogspringen een rol spelen. De motorische hersenvelden die vlak voor de motorische schors liggen (in vaktermen aangeduid als premotorische schors) vormen waarschijnlijk het gebied in de hersenen dat betrokken is bij het verwerven van specifieke motorische vaardigheden zoals die nodig zijn bij de technische onderdelen in de atletiek. Vrijwel alle willekeurige bewegingen vinden in dit gebied hun oorsprong.

                       Het zenuwstelsel

De kleine hersenen als controleur

De kleine hersenen spelen een belangrijke coördinerende rol bij bewegingspatronen waarbij grote groepen van spieren zijn betrokken. Zij controleren als het ware of het uitgevoerde bewegingsbeeld (te beschouwen als een soort blauwdruk) overeenkomt met het opgeslagen juiste bewegingsbeeld in de hersenschors van de grote hersenen. Ze detecteren eventuele afwijkingen om, indien nodig, deze via de hersenschors van de grote hersenen te corrigeren.

Zie hier rechts: De schematische aansturing van bewegingen vanuit ons centrale zenuwstelsel

Visualisering

Het is dus van groot belang dat trainer/coach en atleet een perfect bewegingsbeeld hebben van de diverse atletiek technische disciplines teneinde vooruitgang te boeken tijdens het leerproces. Veelvuldige toepassing van feedback via video-opnamen en visualiseringstechnieken zijn dan ook kenmerkend voor dit proces. De atleet wordt, indien nodig, gecorrigeerd door de trainer. Bij visualisering probeert de atleet de betreffende sprong-, loop- of werptechniek vooraf uit het geheugen meerdere malen denkbeeldig te doorleven alvorens hij zijn wedstrijdpoging ten uitvoer brengt.  

Een zenuwcel met  de  lange vezel (axon) die de impulsen richting de spieren leidt, in detail de myeline schede.

De Memory Drum van Henry

Onderzoekers en auteurs zoals Franklin Henry en Donald Rogers zijn van mening dat de coördinatie van aangeleerde bewegingspatronen is vastgelegd in het geheugen – in wat zij noemen een Memory-Drum. Wanneer een bepaalde beweging, bijvoorbeeld een speerworp, moet worden uitgevoerd vindt er een prikkeling van een bepaald deel van de hersenen plaats waardoor de aangeleerde, specifieke bewegingsvaardigheid kan worden uitgevoerd. Deze beweging wordt door de ‘afleesbare’ opgeslagen informatie in de hersenen geautomatiseerd. Bij alle motorische bewegingsvaardigheden in de atletiek vindt er volgens deze theorie na oneindig veel oefenen een geautomatiseerde beweging plaats, die onbewust kan worden uitgevoerd.
In het door Daniel Coyle geschreven boek The Talent Code (3) wordt uitvoerig ingegaan op o.a. de rol die de vetachtige witte isolerende myelinelaag speelt, die in de hersenen en om de zenuwcellen worden gevormd door veelvuldig en intensief gebruik van specifieke bewegingscircuits. De bekende neuroloog George Barzokis, die veel onderzoek deed naar hersendefecten als alzheimer, dementie, autisme, multiple sclerose en autisme, kwam tot de stellige conclusie dat de groeiende myeline-isolerende lagen rond de zenuwbanen er voor zorgdragen dat er geen impulsverlies optreedt. Hoe dikker deze myelinelaag, des te sneller, krachtiger en vloeiender bewegingen tot stand komen. Barzoki’s lijfspreuk is dan ook: “Greatness is not born, it’s grown” 

Zo is het mooi om te zien dat bijvoorbeeld de deelbewegingen van een speerworp elkaar vloeiend opvolgen; impulsen volgen elkaar op in een geordend patroon en werken nooit tegelijk. Bij een speerworp is goed te zien dat de kracht van de impulsen als een vloeiende golf door het lichaam verloopt. Aangedreven vanuit de voet, knie, heup, romp en arm eindigt de worp uiteindelijk in de zweepachtige beweging van de onderarm en hand van de werper.
De afleestijd van de opgeslagen informatie van de Memory-Drum in dit proces hangt samen met de duur en moeilijkheidsgraad van de uit te voeren beweging. Die is bij polsstokhoogspringen door alle deelbewegingen bijvoorbeeld complexer dan bij het verspringen. Tijdens het proces waarbij de Memory-Drum wordt afgelezen en de impulsen voor een beweging naar de spieren worden verzonden, volgt de uitgevoerde beweging een zogenaamde ‘alles of niets wet’ en kunnen we deze beweging niet meer bijsturen. Pas na de sprong, loop of worp kunnen we een bewuste correctie en wijziging in de gewenste beweging proberen uit te voeren.
Allerlei factoren (wedstrijdstress, televisiecamera’s, fotografen etc.) kunnen tijdens een wedstrijd roet in het eten gooien. Technische disciplines verlopen regelmatig moeizaam omdat de sportman/vrouw niet met de spanning weet om te gaan en te veel gaat nadenken. Als gevolg waarvan het automatisme in de beweging wordt verstoord.    Je hoort de sportman/vrouw op zulke momenten dan ook hardop denken: ‘In de training ging het zo goed en nu lukt het voor geen meter, hoe kan dat nu?’

 Aanleg, talent of gewoon keihard consequent trainen?

Op elke sportopleiding leer je al heel snel dat het aanleren of verbeteren van bewegingsvaardigheden een bepaalde aanpak of methodiek vereist. Het ezelsbruggetje ‘plaatje-praatje-daadje’ ben ik dan ook na mijn CIOS-opleiding nooit meer vergeten. Feit is dat nieuwe bewegingen niet zonder meer kunnen worden aangeleerd. In de praktijk zal de trainer/coach steeds nieuwe omstandigheden scheppen en een breed scala van oefenstof aanbieden om de bewegingsvaardigheid verder uit te breiden.
Het zich eigen maken van een (nieuwe) techniek kan korte of langere tijd in beslag nemen en hangt nauw samen met enerzijds de moeilijkheidsgraad van de beweging en anderzijds met de aanleg of het talent van de atleet/atlete om nieuwe elementen snel op te kunnen pikken.

Horden talent Nadine Visser haalde de finale op de 100 m horden op het WK in DOHA met een Nederlands record van 12.62 sec.

Overigens hoeft de atleet zich niet per se te laten weerhouden door bepaalde lichamelijke beperkingen als lengte of gewicht. Professor Remy Rikers, onderwijs- en ontwikkelingspsycholoog aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, wijst daarbij op het voorbeeld van de Zweedse hoogspringer Stefan Holm, die met zijn geringe lengte van 1.81 meter de kleinste van alle mondiale hoogspringers was en door alles en iedereen werd afgeraden om zich in deze discipline te specialiseren. Holm negeerde alle goedbedoelde waarschuwingen, liet zich niet uit het veld slaan en zette zijn plannen toch door. Hij bestudeerde het hoogspringen als een wetenschapper en gebruikte zijn buitengewone flexibiliteit als geheim wapen. Hij trainde als een bezetene met als resultaat: twee Europese titels, vier wereldtitels en Olympisch kampioen in 2004 te Athene met een sprong over 2.36 meter. Het jaar daarop sprong hij indoor zelfs 2.40 meter. Geen enkele springer ter wereld die zo hoog boven zijn eigen lichaamslengte heeft weten uit te springen!

Aanbevolen en geraadpleegde bronnen;

1) Balyi,I., Long-Term Athlete Development, Amazon, 2013.
2) Breukelen van, H., Winnen, van talent naar topspeler, uitg. Veen, 2011.
3) Coyle, D., The Talent Code, Greatness isn’t Born, It’s Grown, Arrow Books, London, 2010. 
4) Sitskoorn, M., Het maakbare brein, gebruik je hersens en word wie       je wilt zijn. Uitg. Bert Bakker, 2010.
5) Vreeswijk, B., Van A tot Zevenkamp, Stichting Atletiek meerkampbevordering, Studio Kern, 2016.