Meerkamp verdient prominentere plaats bij atletiekwedstrijden

door Bert Vreeswijk

Waardering door pers en publiek

Het lijkt wel of sportliefhebbers en het grote publiek niet goed begrijpen wat de atletiekmeerkamp omvat. Men denkt kennelijk: ‘Als je nergens goed in bent kies je voor de meerkamp.’ De tien- en zevenkamp als zwak aftreksel dat het niet haalt bij de ‘echte’ specialistische prestaties. 

De 100 meter sprint bijvoorbeeld wordt door de media en het grote publiek gezien als het koningsnummer op de grote toernooien, maar is dat eigenlijk wel terecht? Op alle grote toernooien is de finale van de 100 meter prominent ingepland in het chronologisch overzicht. Er wordt bewust naar een climax toegewerkt en dat heeft natuurlijk zijn charme. Aan de andere kant zien we dat de meerkampers/sters vaak moeten aantreden in het begin of aan het eind van een toernooi; met tijdens de ochtendsessies veelal slecht gevulde stadions en begeleid door vaak karig commentaar tijdens de tv-uitzendingen (uitgezonderd de BBC!). Dat voelt een beetje aan als het stiefkindje van het toernooi te zijn.

De media lijken niet in staat om de meerkamp goed in beeld te brengen en inzicht te geven in wat er allemaal bij komt kijken om als meerkamper/ster te slagen. Maar het is bepaald geen sinecure om tot de allerbeste allround-atleten te geraken. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer sommige topspecialisten een uitstapje naar de tienkamp wagen – zoals onder anderen Renaud Lavillenie deed, die in Zuid-Frankrijk eens deelnam aan de Decaster-tienkamp in Talence. Men zag de Fransman met veel zeer matige onderdelen (met alle respect overigens) niet verder komen dan een matig totaal van 6676 punten. Maar nog opvallender was dat hij op zijn polsstokhoog-specialiteit als regelmatige 6.00 meterspringer, niet verder kwam dan een hoogte van 5.47 meter! Hieruit blijkt maar weer dat de tienkamp een specialistisch onderdeel op zich is, waar andere sportwetten gelden.

Meerkampers sluiten een compromis

Steeds als ik bij grote meerkamptoernooien (zoals Götzis en de Olympische Spelen) deze atleten en atletes twee lange dagen vol overgave aan het werk zie, dan weet ik wat men er allemaal voor heeft moeten doen en laten om op 10 of 7 totaal verschillende atletiekdisciplines tot topprestaties te komen. Is het voor een specialist al moeilijk genoeg de tijd, die nodig is om de omvangrijke trainingsopbouw verantwoord uit te kunnen voeren, voor een meerkamper is dit helemaal een hels karwei.  

Hij of zij kan niet zoveel tijd investeren in elke discipline van de meerkamp zoals een specialist dit kan. Vaak moet een meerkamper dan ook een compromis sluiten en genoegen nemen met minder. Wie naar de onderdelen kijkt die in een meerkamp zijn verpakt, komt al snel tot de conclusie dat de veelheid aan bewegingsvaardigheden (lopen, springen en werpen) enorm is. Als je daarnaast al de fysieke eigenschappen in ogenschouw neemt, die je als meerkamper nodig hebt (zoals: coördinatie, lenigheid, beweeglijkheid, algemene- en explosieve stoot-, werp-, en sprongkracht, reactievermogen, aerobe- en anaerobe vermogen), dan vraagt dat – naast de nodige wilskracht en trainingsarbeid – om een bijzonder groot intrinsiek motivatie- en concentratievermogen. Bovendien vraagt de meerkamp gedurende twee lange dagen (soms in grote toernooien wel 16 tot 18 uur!) de nodige fysieke en mentale hardheid en een behoorlijke dosis lef naast een positieve wedstrijdinstelling.
Als meerkamper ben je eigenlijk nooit klaar om ‘bij te leren’. Zo is de meerkamp dan ook een apart atletieknummer en heeft zijn geëigende trainingsaanpak, waarbij elke atleet weer om een andere benadering van de training vraagt.  

Techniek en snelheid staan centraal in de meerkamptraining

Als we in vogelvlucht de zeven- en tienkamp langs lopen, dan zien we dat naast de factor snelheid, de factor techniek een wel heel voorname plaats inneemt. Op de eerste dag van de tienkamp vormt de 400 meter daarbij een uitzondering en op dag twee geldt dat zowel op de zevenkamp als tienkamp voor respectievelijk de 800 meter en 1500 meter. Waarmee niet gezegd is dat deze ‘lange loopnummers’ in de meerkamp niet van grote betekenis zijn. Bij deze onderdelen is met name een goed ontwikkeld anaerobe loopvermogen van cruciale betekenis. Maar bij de andere disciplines in beide meerkampvormen is, naast de factor snelheid, de techniek van groot belang. Bij zowel de zevenkamp als tienkamp nemen de looptechniek op de sprintnummers en hordetechniek een belangrijk plaats in de meerkamptraining en zijn deze disciplines belangrijke ‘puntenpakkers’. De springnummers, ver en hoog, en bij de tienkamp het polshoog, geven mits het prestatieniveau daar aanleiding toe geeft, in de puntentabellen ook hoge scores.
Op de werpnummers is het veelal een ander verhaal, bij het kogelstoten, speerwerpen en op de tienkamp nog het ‘tricky’ discuswerpen, kan men aardig wat punten ‘verliezen’, als het prestatieniveau te wensen over laat. De voormalige Duitse tienkamptrainer Friedel Schirmer sprak daarover ooit eens de legendarische woorden: ‘Iedere meerkamper moet vroegtijdig inzien dat een wedstrijd waarin atleten van gelijke klasse deelnemen, niet wordt gewonnen door een sterk nummer, maar juist wordt verloren door een relatief zwakke prestatie.’

Gesloten bewegingstechnieken

Welke  factoren spelen er nu een belangrijke rol bij het aanleren en perfectioneren van de diverse meerkamp-bewegingstechnieken en hoe kan de meerkamper/ster deze technische vaardigheden ontwikkelen? Als iemand sporttechnische vaardigheden wil aanleren of onderwijzen, dan is het in de eerste plaats van belang dat diegene goed op de hoogte is van het in de atletiek ‘gesloten’ bewegingsverloop van die bewegingsvaardigheden en de daarbij behorende wetmatigheden en trainingsprincipes.   

In de atletiek is er door de jaren heen heel wat veranderd, als het gaat om nieuwe inzichten en om nieuw ontwikkelde sporttechnische vaardigheden. Hierbij moeten we denken aan het polsstokhoogspringen door het invoeren van de glasvezel- en compositie-polsstokken (1960 ), de sinds 1972 ingevoerde revolutionaire flop-hoogspringtechniek van de Amerikaan Dick Fosbury (Olympisch kampioen 1968), de Barishnikov-draaitechniek bij het kogelstoten, de ‘valtechniek’ bij het speerwerpen in de afworp en de zogenaamde ‘looptechniek’ bij het verspringonderdeel, met ook nieuw ontwikkelde varianten in de landingstechniek. Al deze nieuwe technische bewegingsvaardigheden worden op atletiekverenigingen van jongs af aan door clubtrainers en coaches onderwezen, naast de spelelementen. Mijn atletiekdocent Wil Westphal zei altijd: ‘De jeugd moet ook spelen tijdens de training, als het maar niet “verspelen” wordt.’ De Nederlander Peter Beek, hoogleraar coördinatiedynamica zegt daarover het volgende: ‘Een brede motorische scholing in de jeugd is volgens aanwijzingen nuttig gebleken, omdat dit de motorische bagage van de sporter vergroot.’

De ideale motorische leerleeftijd

Juist op jonge leeftijd pikt het kind makkelijk nieuwe motorische bewegingen op en dan denken we aan de ideale motorische leerleeftijd van 8 tot 13 jaar. Dit wordt nog versterkt door het aanbieden van een veelheid aan motorische vaardigheden in al zijn varianten. Deze motorische bewegingsvaardigheden zullen een gunstige voorwaarde scheppen voor een verder ontwikkelen van specifieke sportvaardigheden op latere leeftijd. De pedagoog en auteur Hetherington zei daar ooit eens over: ‘Wat de achtjarige verzuimt om te leren, kan de achttienjarige niet meer inhalen.’
Wat hier eigenlijk wordt beweerd, is dat het te vroeg specialiseren op jonge leeftijd en het zich sterk richten op slechts een enkel atletiekonderdeel, de verdere ontwikkeling van de atleet op latere leeftijd negatief kan beïnvloeden en dus niet echt aan te raden is. Binnen het beleid van de Nederlandse Atletiek Unie zien we dat ook terug in het propaganderen van de populaire jeugdatletiek-meerkampen, waardoor de jeugdige atleet in een vroeg stadium te maken krijgt met een veelheid aan bewegingssituaties in de grondvormen van het bewegen – zoals in het lopen, springen en werpen in al zijn variaties. 

Een traag groeiende boom kan toch de hoogste worden

Elk jaar dienen zich weer nieuwe meerkamptalenten aan en een mooi gezegde luidt: ‘Een traag groeiende boom kan toch de hoogste worden.’ Deze beeldspraak is zeker van toepassing op de prestatieontwikkeling van de meerkampers/sters in Nederland en België. Hier denk ik, om maar eens wat namen te noemen, aan jonge atleten als Rik Taam, Rody de Wolff, Rafael Raap en Sven Roosen, en bij de vrouwen aan Anouk Vetter, Emma Oosterwegel en de opkomende zusjes Anne en Myke van de Wiel. Het duurt soms jaren voor de echte top wordt bereikt. Sleutelwoorden voor een meerkamper/ster zijn dan ook passie, geduld, discipline, volharding, overtuiging, doorzettingsvermogen en vooral bevlogenheid. De meerkamp: een van de mooiste disciplines die de atletieksport rijk is en waar kleine landen als Nederland en België goed in zijn.