Een dag van Jesse Owens om nooit te vergeten

door Guus Mater

 

Sommige dagen zijn om nooit te vergeten. Voor atletiekliefhebbers is dat misschien wel 25 mei 1935, nu bijna negentig jaar geleden.

De plaats is Ann Arbor, in de Amerikaanse staat Michigan. Het gaat om de Big Ten Championships. In minder dan een uur – 46 minuten werd er geklokt – liep en sprong de 21-jarige Jesse Owens vier wereldrecords.

Iedereen kent de prestaties die Owens ruim een jaar later tijdens de Olympische Spelen in Berlijn leverde. Dat verhaal is duizenden keren verteld. Maar de twaalfduizend toeschouwers in het provinciestadje met een niet onaanzienlijke universiteit moeten die zaterdag in mei ruim een jaar voor de Spelen hebben geweten dat ze een uitzonderlijke atleet iets buitengewoons hadden zien verrichten.

Eerst was er de 220 yards (201,17 meter) in 20,3 seconden – verbetering van een record uit 1924. Daarna het verspringen: 26 feet en 8 en een kwart inches, of te wel 8,13 meter. Vervolgens de 220 yards horden, doorgaans Owens' zwakste onderdeel: 22,6. En daarna liep hij nog de 100 yards in 9,4, waarmee hij het wereldrecord van de Amerikaan Frank Wykoff uit 1930 evenaarde. In de officiële boeken werden zes wereldrecords genoteerd, omdat de prestaties op de 200 meter en de 200 meter horden ook werden bijgeschreven.

Weinigen wisten dat Owens lang twijfelde of hij aan de wedstrijd zou meedoen. Een rugblessure speelde hem parten.  Enige dagen voor de 25ste mei was hij van de trap gevallen. Of was het een partijtje football, waardoor hij last van zijn rug had? Met hete baden en massage werd de pijn weggewerkt.

Er is gezegd dat de blessure misschien wel in zijn voordeel werkte. Om zijn gedachten van de pijn af te leiden moest hij zich extra concentreren op het lopen en springen. Jaren later verklaarde Owens dat hij, nadat hij zijn warming-up had gedaan en klaar was voor de eerste sprint, ‘de hele dag   zonder pijn had kunnen lopen’.

 

Een zakdoek bij 7,92

Van de prestaties die middag waren die op de 220 yards en het verspringen het meest opmerkelijk. De tijd van zijn landgenoot Roland A. Locke (20,5) stond namelijk al elf jaar. Naast de verspringbak had Owens een zakdoek gelegd op het 26-footteken (7,92 meter). Zijn sprong ging ruimschoots voorbij die zakdoek. Eén sprong was voldoende, hij moet aan zijn rug hebben gedacht. Dat record zou meer dan een kwart eeuw standhouden. Op 12 augustus 1960 sprong Ralph Boston 8,21.

Bij de 100 yards werd aanvankelijk serieus gedacht aan een verbetering. De drie officiële stopwatches stonden op 9,3 (2) en 9,4 (1). Eerder 9,3 dan 9.4 dus. Maar de terughoudende headtimer Philip Diamond was niet overtuigd, schrijft William J. Baker in Jesse Owens – An American Life.

Voor de kleedkamer stonden de handtekeningenjagers. Owens voldeed aan de verzoeken. Hij douchte, kleedde zich om en verliet de kleedkamer via een achterraam om nog een lange sessie met de fans te voorkomen. Charles Riley, ontdekker en coach, stond met zijn T-Ford klaar om Owens naar huis te brengen. Vroeg in de nacht, na een rit van pakweg 300 kilometer, was hij weer thuis in Cleveland. Het was een dag om nooit te vergeten.