De invloed van de baanindeling op de te leveren prestatie bij atletiekwedstrijden

door Bert Vreeswijk

Onlangs publiceerde de Amerikaanse auteur Jed Brickner een interessant artikel waarin hij data verzamelde van de grote atletiektoernooien zoals Olympische Spelen en Diamond League wedstrijden. Met de ingewonnen data probeerde hij de invloed van de baanindeling op de te leveren prestatie te duiden. Bovendien kreeg hij zo een overzicht van de snelste tijden die ooit wereldwijd werden gelopen in de diverse banen - een soort wereldrecords per baan dus - op de sprintnummers met bocht. Dit zijn de 200m, 400m, 400m horden en de estafette onderdelen, zowel bij de mannen als vrouwen. Hij vergeleek in zijn onderzoek de beste prestaties van de wereldtoppers die geleverd werden in baan 1 tot en met baan 8 of 9. Dit leverde zoals in de onderstaande schema’s is te zien, interessante gegevens op.

Wereldklasse dames 400 meter horden

Voorbeeld van verzamelde global data betreffende de 400 meter horden voor dames.   

Officieuze wereldrecords per baan, voor Femke Bol is dat baan 5. (naar Jed Brickner)

Wereldklasse mannen 200 meter

Voorbeeld van verzamelde global data betreffende de 200 meter voor mannen.           

Officieuze wereldrecords per baan. (naar Jed Brickner)

 Wereldklasse mannen 400 meter

Voorbeeld van verzamelde global data betreffende de 400 meter voor mannen.

Officieuze wereldrecords per baan. (naar Jed Brickner)

Voorkeursbanen

Bij navraag bij atleten van wereldklasse kwam Jed Brickner bovendien al spoedig tot de conclusie dat veel topatleten hun voorkeur gaven aan de banen 3, 4 en 5. Uitzonderingen hierop vormden bijvoorbeeld in de jaren ’90 Michael Johnson die zijn 200m en 400m het liefst liep in baan 2, en de Noor Karsten Warholm die zijn wereldrecords op de 400m horden liep in baan 8 (46.87) en baan 7 (46.70) en in Tokio tijdens de O.S. in baan 6 (45.94). Ook is het duidelijk dat tijdens invitatiewedstrijden atleten het liefst kiezen om te lopen in de middelste banen. Nederlands 400m horden loopster Femke Bol geeft dan ook duidelijk haar voorkeur aan baan 3 en liep in Tokio tijdens de Olympische Spelen in baan 5 naar haar Nederlandse recordtijd (52.03). Terwijl normaliter in de trainingsopbouw van de atleet vooral wordt gekeken naar technische en conditionele factoren, blijkt tijdens de disciplines waar bochten moeten worden gelopen duidelijk dat ook andere aspecten een belangrijke rol spelen bij de te leveren prestaties.

Overzicht en invloed van de centrifugale kracht

Atleten geven vaak als reden voor hun voorkeur voor het starten in een bepaalde baan aan dat ze bij de middelste banen “overzicht” hebben op de concurrentie. In de buitenste banen 7 tot 9 missen zij dit overzicht en is het psychisch lastiger voor hen, omdat ze niemand voor zich zien lopen en dus niet kunnen “jagen”, maar zelf het juiste eigen sprinttempo moet kiezen. Een voordeel echter in de buitenste banen is dat er minder “bochtmeters” hoeven te worden gelopen, want in deze banen start men al ver in de bocht en zijn de bochten minder scherp. Dit kan met name voor de 400 meter horden een voordeel opleveren, omdat je bij het lopen van de bocht minder hoeft “bij te sturen” dan in de binnenste banen die een beduidend scherpere curve hebben, en je meer op je pasritme kunt focussen om steeds goed voor de horde uit te komen. Het lopen van bochten is bovendien een kwaliteit apart in de 200 meter, de estafetteloop -voor de 1e en 3e loper bij de 4 x 100m- en lange hordennummers en vraagt om een specialistisch ontwikkeld gevoel van de atleet. Ook van de adductoren spiergroepen - de spieren aan de binnenzijde van het bovenbeen en die de knie naar binnen sturen - wordt meer arbeid gevergd. Met name geldt dit voor de banen 1 en 2 bij de 200 meter en de estafette startloper en 3e loper. Opgemerkt dient nog te worden dat de startende atleet zijn startblok al enigszins naar binnen gericht opstelt om de bocht goed in te kunnen gaan.

Het natuurkundig krachtenspel in de bochten

We hebben bij het bochtenlopen te maken met een natuurkundig krachtenspel tussen de centrifugale (middelpuntvliedende) kracht en zijn tegenhanger de centripetale (middelpuntzoekende) kracht. In dit krachtenspel moeten atleten die in de binnenste banen starten beduidend meer bijsturen en vechten tegen de centrifugale krachten die hen uit de bocht dreigen te drukken. Om dit “uit de bocht vliegen” te voorkomen past de atleet zijn loophouding aan en helt hij met het lichaam naar binnen -zie foto Usain Bolt in estafette foto- waardoor het lichaamszwaartepunt gunstig komt te liggen in combinatie met de frictie tijdens het grondcontact van de voeten. De daardoor ontstane tegengestelde centripetale kracht brengt het krachtenspel in evenwicht en daardoor kan de atleet zijn cirkelvormige beweging handhaven. De optredende centrifugale kracht tijdens het lopen van een bocht op hoge snelheid kost de lopers veel spierkracht, met name door de noodzaak om tijdens elke stap bij te sturen om met die snelheid de bocht goed door te komen.

Duidelijk te zien is dat Usain Bolt op het derde wisselpunt in de estafette met zijn lichaam naar binnen helt waardoor zijn lichaams zwaartepunt gunstig komt te liggen en hij niet uit de bocht vliegt.

Bijsturen

Dit bijsturen is met name mogelijk doordat de atleet tijdens elke pas extra stuwingsturing moet geven met het buitenste been, op het moment wanneer de voet in de steunfase met de spikes wrijving- en grondcontact heeft. Op die manier wijzigt de atleet steeds zijn bewegingsrichting tijdens het lopen van de bocht (zie afbeelding met tekst). Dit wringen in de bochten gaat echter veelal ten koste van de ontspanning in de looptechniek, wat duidelijk te zien is tijdens filmopnames. Het lopen van een goede bocht vraagt dan ook extra aandacht in de training en dit moet zeker niet onderschat worden.  

Uitleg afbeelding:
F= centripetale kracht V= snelheid en bewegingsrichting.

Dezelfde natuurkundige principes en het krachtenspel van centrifugale en centripetale krachten bij het nemen van bochten gaan trouwens ook op voor bijvoorbeeld de aanloop bij de fosbury flop, tijdens het fietsen, langebaan schaatsen en shorttrack schaatsen.

Samengevat lijkt wel vast te staan dat de atletiekprestaties in de zogenaamde “bochtdisciplines” beïnvloed worden door de baanindeling, waarvan akte.