De nieuwe uitdaging van Ingmar Vos

Tekst en foto's door Bert Vreeswijk

Nog niet zo lang geleden kwam het bericht dat oud-tienkamper Ingmar Vos was toegetreden tot het atletiektrainersgilde op Nationaal Sport Centrum Papendal. Een promotie die natuurlijk niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Wat drijft hem en wat verwacht hij van zijn nieuwe taak?

Met zijn ervaring als topmeerkamper, zijn opleiding bij Sport & Bewegen Niveau 4 in Rotterdam en aan de Academie Lichamelijke Opvoeding in Den Haag (HALO), bezit Ingmar over de benodigde kennis, inzicht en kwaliteiten om zijn nieuwe job naar behoren uit te voeren. Ingmar is door de bond aangesteld als talentcoach en zal de gelauwerde meerkampcoach Ronald Vetter bijstaan om een groep zeer getalenteerde atleten onder zijn hoede te nemen. Met Vetter als collega boft Vos (1986), want van deze ervaren coach valt een hoop te leren! Het aanvaarden van deze unieke kans gaf bij hem en zijn achterblijvende atletengroep in Rotterdam overigens wel het nodige hartzeer.

In de fraaie meerkampboekwerken van onze vriend Hans van Kuijen zag ik dat je in 2004 te Brasschaat (België), dus 17 jaar geleden, als A-junior al 7070 punten scoorde op de tienkamp. Wist je toen al dat je voor de tienkamp zou gaan kiezen of was je nog ‘zoekende’ waarop je je wilde richten in je atletiekcarrière?

‘Ja, ik wist toen al heel goed dat ik voor de tienkamp wilde gaan. Ik kon op een hele hoop onderdelen wel goed meedraaien bij de Nederlandse juniorentop, maar er zat er niet één bij die echt super goed was, vond ik. Maar als ik al die onderdelen aan elkaar reeg, kwam ik pas echt bovendrijven, zelfs internationaal. Dat was een hele mooie motivatie om te zien wat ik daar nu maximaal uit kon halen. Bovendien heeft de variatie mij ook altijd getrokken.’ 

In de statistieken zie ik dat je meer dan twintig tienkampen ‘in de tas’ hebt, met daarnaast ook nog enkele wedstrijden die je vanwege opgelopen blessures niet af kon maken. Hoeveel tienkampwedstrijden kon jij aan per jaar en hoe ging je om met ‘teleurstellingen’ in een meerkamp?
'Normaal gezien was drie tienkampen per seizoen het doel, vooral toen ik nog jonger was. Ook gezien het feit dat iedere tienkamp weer anders is en weer leerzame ervaringen met zich meebrengt. Omdat de meerkamp uit zoveel onderdelen bestaat gaan er altijd onderdelen goed, maar ook minder goed. Dus vaak kan je niet te lang stilstaan bij de teleurstelling, omdat het volgende onderdeel alweer voor de deur staat. Na de wedstrijd zelf krijg je dan altijd de kans om terug te kijken wat beter of anders kon. Daar haalde je dan weer je lessen uit, zodat die teleurstelling hopelijk geen tweede keer terug zou komen. Daarnaast moet je, denk ik, altijd de positieve zaken extra proberen te belichten. Dus misschien was het niet de afstand die je wilde bij het verspringen, maar was het technisch gezien wel beter dan de vorige keer. Of sprong je alle drie van je pogingen wel geldig.’

Over welke kwaliteiten moet een meerkamper/ster volgens jou beschikken om te kunnen slagen in zijn/haar discipline? En wat komt er, naast een dosis talent, allemaal nog meer bij kijken om de top te kunnen halen?
‘Ik denk dat het belangrijk is dat je flexibel bent. Dus dat je inderdaad om kunt gaan met tegenslagen, maar tussen de onderdelen door ook kunt ontspannen en op het juiste moment weer de juiste focus kunt opzoeken. Twee dagen lang 100% gefocust zijn kost heel veel energie en is bijna onmogelijk. Verder moet je ook flexibel met je tijd kunnen omgaan, plannen is erg belangrijk. Je hebt tien of zeven onderdelen en je hebt maar zeven dagen in een week, waarvan vaak ook één een volledige rustdag is. Verder moet je ook nog naar school of studeren, dus het vergt veel planning en flexibiliteit om dat allemaal goed te stroomlijnen.’

Beelden uit de actieve carriëre van Ingmar:

Ingmar in actie bij de Hypo          Verspringen was altijd een sterk        Blessures bij de meerkamp liggen altijd op de loer    Ingmar en Eelco Sintnicolaas 
Meeting in Götzis                         onderdeel van Ingmar                                                                                                            trokken vaak samen op 

Van wie of welke trainer/coach heb jij als meerkampatleet het meest opgestoken en waar moeten we dan spciaal aan denken?
‘Dat waren voor mij mijn oude trainingspartner Trey Hardee (wereldkampioen tienkamp 2009 en 2011, B.V.) en Mario Sategna, mijn coach toentertijd. Die heeft mij de echte kneepjes van het vak geleerd, zelfs op het allerhoogste niveau. Dan moet je denken aan hoe je een winterschema en een weekschema opbouwt en hoe je het lichaam belastbaar maakt om de klappen die je lijf in de zomer tijdens de wedstrijden oploopt, goed op te vangen. Het is alsof je een piramide bouwt, de fundering moet heel breed zijn om een stevige en hoge piramide te kunnen bouwen. Waardoor je dus ook meerdere tienkampen/zevenkampen per seizoen kan draaien, op hoog niveau.’ 

In 2012 kwam jij op de Olympische Spelen van Londen uit op de tienkamp. Je had in mei in het Oostenrijkse Götzis tijdens de Hypo Meeting nog een geweldig puntentotaal van 8224 punten (pr) gescoord. Wat ging er mis in Londen, waar je 21e werd met slechts 7805 punten? 
‘Ik heb kort voor de Spelen twee keer in korte tijd een polsstok gebroken, waardoor ik een paar fysieke ongemakken opliep. Maar vooral speelde een rol dat ik na mijn plaatsing in Götzis goed ziek ben geworden. Dat heeft ook een flink effect gehad op mijn herstel en mijn verdere voorbereiding, waardoor inderdaad mijn score in London tegenviel. Het muntje viel die wedstrijd steeds precies de verkeerde kant op, en dat kost dan heel veel punten als dat tien keer gebeurt.’ 

Denk jij dat je alles uit je tienkampcarrière hebt kunnen halen, of mijmer je nog wel eens: Als …
‘Ja, als ik toen de kennis had, qua trainingen en technieken, waarover ik nu beschik, had ik er zeker meer uit kunnen halen. Dat vind ik ook zo mooi aan mijn nieuwe baan. Ik kan de jongens helpen om niet dezelfde fouten te maken die ik gemaakt heb. Verder ben ik ook een paar keer op grote wedstrijden ongelukkig geblesseerd geraakt. Bijvoorbeeld op de EK indoor in 2011, te Parijs. Ik had daar zeker een medaille kunnen halen, maar raakte bij het verspringen al flink geblesseerd aan mijn afzetvoet. Desondanks wist ik nog 6000 + punten te scoren. Maar de ultieme meerkamp heb ik nooit beleefd. Ik was meestal erg stabiel op alle nummers, maar ik heb nooit een tienkamp gehad met bijvoorbeeld zes losse persoonlijke records in één tienkamp.’ 

Nu sta je als talentcoach aan de ‘andere kant’ van de meerkampsport. Ga jij het nu met de aan jou toevertrouwde atleten anders aanpakken en heb je met je eigen visie een specifieke aanpak? Hoe werkt dat binnen de organisatie tussen de verschillende coaches? 
Ik ben nu vooral met de tienkampers bezig en assisteer bij de vrouwen waar ik kan. Ik denk niet dat ik het anders aanpak dan Ronald, dat zou ook niet verstandig zijn. Qua technieken zal ik zeker proberen door te bouwen op de technieken die de jongens tot nu toe hebben aangeleerd gekregen. Iedere coach heeft uiteraard zijn eigen visie en zijn eigen ideeën over techniek, dus dat zal ik ook dan weer op mijn manier doen. We werken veel in overleg met elkaar en ook in elkaars bijzijn. Veel trainingen draaien we af in dezelfde trainingshallen, dus je ziet ook veel van elkaar, waardoor je snel met elkaar in overleg kan of elkaar advies kan geven. Dat is erg fijn.’ 

Zien jij en Ronald veel talent bij de junioren?
‘Zeker, de mannengroep bestaat nu uit een aantal succesvolle jonge atleten en bij de junioren zitten ook weer een aantal talentvolle atleten die hopelijk kunnen doorstoten op internationaal niveau. Bij de vrouwen zijn er ook een aantal meiden die veelbelovende kwaliteiten laten zien. Hopelijk kunnen ook zij zich de komende jaren goed door ontwikkelen. Nederland heeft altijd een goede doorstroom van talentvolle junioren gehad en dat proberen we altijd zo goed mogelijk te stimuleren.’ 

Gaan er nog atleten/tes van jouw voormalige Rotterdamse team mee naar Papendal? Zoals Myke van de Wiel, die de 6000 puntengrens al ruim heeft overschreden en haar zus Anne die goed uit de voeten kan op de 400 meter?
‘Nee, helaas niet, zij hebben zich aangesloten bij nieuwe trainingsgroepen in Rotterdam en Den Haag.’ 

Ingmar, kun je jouw weekprogram op Papendal in grote lijnen omschrijven? Zoals: hoeveel trainingen, wanneer doe je wat, welke atleten heb jij onder je hoede, wie draaien er mee, wat is je fijnste training, is er vooraf overleg met Ronald (die ik een beetje zie als jouw mentor)?
‘Op het moment begeleid ik de mannen fulltime en assisteer ik waar ik kan bij de dames. Dat betekent dat Pieter Braun, Rik Taam, Sven Roosen, Sven Jansons en Rafael Raap fulltime bij mij trainen. Zij draaien elf trainingen in de week, waarbij ieder onderdeel in het weekschema de revue passeert. Daarnaast draaien zij ook nog drie krachttrainingen per week. Polsstok krijgen de jongens van Robert- Jan Jansen en daarbij assisteer ik ook. Dit helpt mij als coach ook weer om nog meer te leren over het polsstokspringen. Ronald heeft in juist heel veel kennis van de werponderdelen, dus ik spar ook graag over mijn ideeën met hem – om te zien hoe hij er over denkt of tegenaan kijkt, om ook daar weer van te leren. Het mooie aan Papendal is dat er voor ieder onderdeel veel kennis in huis is. Dus ik probeer van alle coaches zoveel mogelijk van hun specialiteiten op te steken, zodat ik hopelijk een zo volwaardig mogelijk tienkamp/zevenkamp-coach kan worden.’ 

Wie is in jouw optiek de grootste internationale tienkamper aller tijden geweest en waarom juist die atleet?
‘Persoonlijk ben ik erg fan van Damian Warner, tot nu toe wordt hij nog steeds ieder jaar beter. Ieder jaar werkt hij weer aan één of twee onderdelen om zijn “mindere” onderdelen zo goed mogelijk te krijgen. Stapje voor stapje wordt hij steeds beter, hij neemt daar de tijd voor. En door veel discipline en hard werken, krijgt hij loon naar werken. Natuurlijk is Warner supersnel en dat is ook natuurlijk talent, maar al zijn technische onderdelen heeft hij goed onder de knie gekregen. Ashton Eaton, Kevin Mayer en Roman Sebrle zijn/waren natuurlijk ook fantastisch, maar ik vind de weg die Damian Warner tot nu toe bewandeld heeft erg inspirerend. Maar als je vraagt wie de grootste is, kies ik voor Roman Sebrle (Götzis, 2001, 9026 punten). Sebrle is toch de allereerste geweest om over 9000 punten te scoren!’                                                                    

Wij van baan-atletiek.nl wensen Ingmar veel succes in zijn nieuwe job.


Veiligheid en sportklimaat

Tot slot nog twee coaches-gerelateerde vragen aan de technisch directeur van de Atletiekunie Ad Roskam, betreffende een wat meer delicate zaak. De laatste tijd vernemen we namelijk bij diverse bonden zoals het hockey, tennis, turnen en triatlon over zaken als ‘grensoverschrijdend gedrag’. Maar hoe zit dat bij de Atletiekunie? 

Hoe worden de aangestelde bondscoaches voorbereid en beschermd om ‘binnen de lijntjeste blijven? Is daar een protocol voor opgesteld?
Roskam: ‘Het thema veiligheid en sportklimaat is al langere tijd een actueel thema, ook bij de Atletiekunie. De trainingscentra, zoals dat van de Atletiekunie op Papendal, zijn georganiseerd en ingericht om dat veilige klimaat te borgen. De huidige rapporten van andere sporten tonen ons echter dat we met mensen werken en grensoverschrijdend gedrag altijd op de loer kan liggen. We zien gelukkig dat sporters bewuster worden en zich beter durven uit te spreken, al is dat nu nog vaak pas na afloop van hun sportcarrière. Om die reden investeren we enerzijds in de kennis en inzichten van coaches en onze andere stafleden hoe zij een veilig sportklimaat vorm kunnen geven en bewaken –  en anderzijds in de weerbaarheid van sporters en hun begrip van wat wel of niet normaal is. Uiteraard zijn er protocollen en is er een beroepscode, maar het gaat om de dagelijkse praktijk en het scherp houden van je eigen en elkaars morele kompas. Dat houden we scherp door regelmatig te reflecteren op onze werkwijzen, procedures en prestatieklimaat, zowel als individu en als team.’ 

In elke sportorganisatie is er tegenwoordig een vertrouwenspersoon. Kunnen trainers/coaches in dienst bij de Atletiekunie (indien gewenst) daar terecht en hoe worden de coaches begeleid in geval van ‘moeilijke’ situaties?

Roskam: ‘Er zijn vertrouwenspersonen, zowel bij de bond zelf, bij het CTO Papendal als bij het NOC*NSF. Daar kunnen ook de coaches terecht evenals sporters. Maar ook met elkaar worden lastige situaties besproken en waar nodig kunnen we experts van NOC*NSF of andere deskundigen inschakelen om onze coaches te ondersteunen.’


Profiel van talent-coach Ingmar Vos

Naam:                         Ingmar Vos

Geboortedatum:        28 - 05 - 1986

Lengte en gewicht:    86 m. en 80 kg.

Geboortestad:            Rotterdam

Woonplaats:               Breda (Papendal)

Studie:                        CIOS en Academie Lichamelijke Opvoeding

Lid van atletiekclub:  PAC, Rotterdam

Discipline:                  Meerkamp, met meer dan 20 tienkampen

Beste prestatie:         Tienkamp 8224 pt, zevenkamp 6020 pt

Olympisch atleet:      Tienkamp, Londen 2012

NK Titels:                    Verspringtitel in 2011, NK Meerkamp indoor 2011 

Persoonlijke records
Outdoor:
100 m: 10.75
ver:
7.56
kogel:
14.67 m
hoog:
2.07 m
400m:
49.21


Tienkamp
:  8224 punten
110
 m h: 14.29 m
discus: 44.96m
polsh.: 4.80 m
speer: 65.28 m
1500 m: 4.21.69 min


Indoor:
60 m: 
6.89 sec
60 m h:
7.96 sec
Ver:
7.47 m
Polsh.:
4.80 m


Zevenkamp
:   6020 punten
Kogel: 14.29 m
Hoog:   2.07 m
1000 m:   2.36.76 min