Inktzwarte dag in München 1972

door Kees Sluys

 

Uitgevers willen nog wel eens overdrijven met aanbevelingen voor hun boeken. Maar de laatste zin op het achterplat van Een Duitse zomer (‘Een geschiedenisboek dat leest als een thriller’) is niet zomaar een routineus verkoopriedeltje. Dit boek van Rolf Bos is een aanrader! In diverse uitvoerige besprekingen (bijvoorbeeld in NRC/Handelsblad en in Trouw) en interviews (in Trouw respectievelijk op Radio 1 bij OVT) komen vragen betreffende het eventuele thrillergehalte in Een Duitse zomer – De Olympische Spelen van 1972 niet aan de orde en wordt überhaupt niet geoordeeld over vormaspecten.

Daarin gaat het voornamelijk over de kern van het verhaal: het ontstellende drama dat zich tijdens die Spelen voltrok. Over hoe het kon gebeuren dat in de vroege ochtend van 5 september 1972 een groep Palestijnse terroristen van ‘Zwarte September’ twee appartementen van Israëlische sporters in het Olympisch Dorp binnendrongen. Zij eisten vrijlating door de Israëlische regering van 232 Palestijnse gevangenen en vrijlating door de Duitse regering van Andreas Baader en Ulrike Meinhof, kopstukken van de Rote Armee Fraktion.  

Over hoe korte tijd later elf Israëliërs, vijf Palestijnse gijzelnemers en een Duitse politieman de dood vonden. Over het veelbekritiseerde, haastige besluit van de hoogbejaarde en beruchte Amerikaanse IOC-voorzitter Avery Brundage, die de verbijsterende woorden sprak: ‘The Games must go on.’ Over het feit dat het feest inderdaad al weer onthutsend snel op gang kwam. En over de wrange constatering dat sport en politiek doorgaans – nog steeds – heel veel met elkaar te maken hebben.

Vrolijke Spelen
Het gijzelingsdrama wordt in het langste hoofdstuk (60 pagina’s) van het 446 pagina’s tellende boek op minutieuze wijze in kaart gebracht. Veel lezers zullen hiervan alleen in grote lijnen op de hoogte zijn, en waarschijnlijk weinig méér weten dan hierboven summier geschetst.

Ja, ook zullen ze zich misschien nog herinneren dat men zesendertig jaar na de Hitlerspelen van Berlijn alles in het werk stelde om die herinnering uit te wissen door de wereld een zonnige, onbezorgde, vrolijke en feestelijke editie van de Spelen voor te schotelen. Dus geen in het oog springende politiebewaking, zonder uniformen en wars van strenge beveiligingsmaatregelen. Niets mocht meer aan de ‘braune Vergangenheit’ herinneren. Dat er binnenslands intussen wel van alles aan de hand was (zoals de dreiging van de Rote Armee Fraktion) mocht ook de pret niet drukken.

Het zag er die eerste week ook allemaal heerlijk en vredig uit. Jesse Owens, de door de nazi’s gehate superster van Berlijn 1936, was als celebrity en columnist ook in München aanwezig. Kort voor de opening schreef hij nog: ‘Er hangt geen geest van 1936 over de Spelen van de twintigste olympiade. Wat hier is gedaan, is iets zeldzaams. Er is gezegd dat dit de Olympische Spelen van het plezier en de vrije geest van de jeugd worden. Ik denk dat het ook zo wordt, want deze jonge mensen geloven niet in geesten.’

Drijvende kracht achter de uitverkiezing van München en verantwoordelijk voor de blije, open sfeer die deze Olympische Spelen moesten uitstralen was Willi Daume. Deze ‘Olympia-Willi’ was als zoveel Duitsers niet brandschoon uit WO II gekomen, maar werd in later jaren tot ‘unbelastet’ verklaard. Vanaf 1961 heerste hij als voorzitter van het Duitse Olympische Comité. Als belangrijkste opdracht qua ‘zijn’ Olympische Spelen zag hij: ‘Dass wir gute Gastgeber sind.’

Naast Daume voert de schrijver diverse andere hoofdfiguren op, die op een of andere manier met het donkere Duitse verleden verbonden waren. Zoals eerder genoemde Avery Brundage, die zich anno 1936 als voorzitter van het Amerikaanse olympisch comité een fervent tegenstander van een eventuele boycot van Berlijn had getoond. En die in de decennia daarna, als voorzitter van het IOC sinds 1952, in brede kring weerzin wekte als de ultrastrenge bewaker van de stringente amateurregels in de sport.

Ook duikt op Josef Neckermann, anno 1936 een 24-jarige ruiter en liefhebber van de dressuursport. Vanaf 1938 zou hij een uiterst succesvol postorderbedrijf opzetten ten koste van een joodse zakenman (waarover later in het boek meer wordt onthuld) en een beroemd dressuurruiter worden, die – toch al aardig op leeftijd – ook in München behoorlijk succesvol in het strijdperk trad.

Anderszins is daar Shaul Ladany. Die als kleine joodse jongen Bergen-Belsen overleefde, in de VS terechtkwam en daar niet alleen zijn sporen verdiende in de wetenschap, maar zich ook tot een voortreffelijke snelwandelaar ontwikkelde. In München finishte hij op de 50 kilometer als 19e – twee dagen voordat de tragedie plaatsvond. Hij overleefde de gijzeling, want hij was gehuisvest in een ander appartement.

Dreiging
Niet minder fascinerend (en onbekender) zijn de lijnen die worden geschetst van de kant van de Palestijnse daders. Gedetailleerd wordt de voorgeschiedenis van ‘Zwarte September’ beschreven. Die vindt zijn oorsprong al decennia terug en leidt met onafwendbare zekerheid naar München 1972.

Zo speelt Hai Amin al-Husseini, de groot-moefti van Jeruzalem en Hitler-vriend een rol. Alsook diens vertrouweling, Palestijn Hassan Salameh, die aan het eind van WOII een (mislukte) luchtaanval ergens op het Britse mandaatgebied Palestina beraamt. Hij zal de vader worden van de man die door de Israeli’s later ‘De Rode Prins’ wordt genoemd – en die het grote brein  achter de schermen zal blijken te zijn bij de gijzeling.  

In deze hoofdstukken manifesteert Bos zich daadwerkelijk als een thrillerschrijver. Niet zo vreemd misschien voor deze oud-sportjournalist van de Volkskrant, die ook correspondent was in Berlijn en Jeruzalem – en die, als liefhebber, menigmaal thrillers in zijn krant besprak. In Een Duitse zomer komt hij niet voor niets met Robert Ludlum en grootmeester John le Carré op de proppen. Ook voelt hij zich niet te min om de fameuze veel- en bestsellerschrijver Konsalik op te voeren. Met reden. Want had deze in 1971, kort voor het gebeuren, niet zijn roman Die Drohung gepubliceerd? Daarin dreigen terroristen, leden van een Comité voor vreedzame Spelen, om twee atoombommen te laten ontploffen tijdens de openingsceremonie – tenzij het IOC met 10 miljoen dollar over de brug komt. Willy Daume had het boek ook gelezen maar als al te absurde fantasie luchtig weggelachen en terzijde gelegd.

En de sport?
Gaat Een Duitse zomer ook nog over sport?

Zeker wel. Zo wordt in een flink hoofdstuk, getiteld ‘Koude en andere oorlogen’, teruggeblikt op de geruchtmakende slotseconden van de olympische basketbalfinale tussen de VS en de Sovjet-Unie. Ook het wedervaren van de sensationele turnster Olga Korbut (‘de mus uit Minsk’) en de verbluffende successen van de joods-Amerikaanse zwemmer Mark Spitz blijven niet onbelicht.

En ja, natuurlijk komt ook de hoofdsport – atletiek – aan bod. Met de schitterende, onverwachte, triomf van John Akii-Bua op de 400 meter horden, in een wereldrecord van 47.82. Een overwinning die Volkskrant-verslaggever Ben de Graaf het commentaar ontlokte dat president Idi Amin zijn onderdaan wel dankbaar mocht zijn: ‘Oeganda heeft ook eens wereldnieuws gemaakt waarvoor het zich niet hoeft te generen.’

Bizar was de gang van zaken rond Eddie Hart en Rey Robinson. De twee Amerikaanse topfavorieten op de 100 meter arriveerden te laat in het stadion voor hun kwartfinale, waarop diskwalificatie volgde. Of zij Sovjet-Rus Valerie Borzov (afkomstig uit Oekraïne) van het goud hadden kunnen afhouden zal voor altijd een raadsel blijven. Feit is wel dat Borzov ook de 200 meter won.

Ruime aandacht vanzelfsprekend ook voor de Nederlandse sporters, die zich overvallen voelden door de eerste onheilsberichten – die traag en onduidelijk doordrongen. Berichten die door sommigen dus in eerste instantie met een schouderophalen werden ontvangen.

Ook waren er Nederlandse sporters die na bekendmaking van het drama München spoorslags verlieten. Eén van hen, naast onder meer sprintster Wilma van den Berg, was Jos Hermens. De 22-jarige talentvolle links-progressieve langeafstandsatleet, die zich zo had verheugd op de confrontatie op de 5000 meter met grootheden als Steve Prefontaine, Emiel Puttemans en Lasse Virén. Hermens nam zich terstond voor om nooit meer op Olympische Spelen uit te komen. Maar zou later toch bijdraaien.

Zwerven door de coulissen
Mooi en effectief is ook hoe Bos bij tijd en wijle observaties van niet direct op de sport geconcentreerde schrijvers door zijn boek heen weeft. Zoals van Elsevier-auteur Michel van der Plas, Nico Scheepmaker, de Amerikaanse auteur Richard Mandell (wiens boek ‘The Nazi Olympics’ in 1971 was verschenen) en de Zweedse schrijver en oud-atleet Per Olov Enquist die elk op hun manier door de coulissen van de Spelen zwerven.

De laatste wist het kort voor de opening van de Spelen nog zeker: ‘Deze Olympische Spelen zullen gekenmerkt worden door vreugde, Heiterkeit, niet door Duitse discipline en militaire bewaking. De Olympische Spelen in München zullen het Duitse uit de geschiedenis weggummen. De twaalf jaren onder Hitler worden weggewassen.’

Net als Jesse Owens – en bijna iedereen – had ook hij buiten de waard gerekend.

Nadat ik het boek dichtsloeg dacht ik: een Duitse en/of Engelse vertaling van dit boek zou zeker niet misstaan.

Rolf Bos: Een Duitse zomer – De Olympische Spelen van 1972, Alfabet Uitgevers 2022 (446 pagina’s, 29,90 euro)